12 februari 2020: Poëzie-route Veluwezoom/Rheden

‘Pelgrimeren is (soms) poëzie. Maar is poëzie ook pelgrimeren?’

John Jansen van Galen, oud-presentator van het NOS radioprogramma ‘Met Het Oog Op Morgen’, bracht zijn jeugd door in de omgeving van het Nationaal Park Veluwezoom. Wij wandelen vandaag de met hem ontwikkelde poëzieroute, wij lopen als het ware in zijn voetsporen. Onderweg lezen wij over zijn herinneringen uit diverse levensfasen, bij ieder punt heeft hij bovendien een passend gedicht uitgekozen. 

Vanaf het station van Rheden gaan wij vol verwachting op pad. Ik ben blij dat wij het bos ingaan, de bomen houden ons uit de koude wind 

De schapen zoeken onder de bomen elkaars warmte op.

Het is al even geleden dat ik hier ben geweest, ik ben vergeten hoe heuvelachtig dit gebied is. Een prachtig terrein, op alle fronten adembenemend.

Een van de gedichten gaat over het klaphek. Hier gaat het over een kinder- herinnering van Van Galen. Het daarbij gekozen gedicht ontroert mij.

“Hier rechts ligt het Klaphek. ’t Was vroeger een hoeve. Bij wijze van schoolreisje liepen we er helemaal heen met de klas. We lieten het hek klappen, deden spelletjes in de hei en de vader van een klasgenoot, die groenteman was, bracht ons op de fiets kersen. Zondoorstoofd liepen we terug.”

Gedicht: Tjitske Jansen

Dit is een brief. Dit is een brief aan vaders en moeders.   Ik ben het kind.   Hou me vast en kijk naar me.  Til me op, zet me neer, laat me gaan.  Het kan mij niet schelen hoe u uw geld verdient en of u succesvol bent.  Geld daar kun je snoep van kopen,maar ik hoef geen dure koeken bij de chocolademelk.  Alleen maar een dropje op mijn knie als ik gevallen ben.  Alleen maar op schoot.  En als ik op schoot zit, moet u niet altijd tv kijken.  En als u mij een verhaaltje vertelt,ga dan op de rand van mijn bed zitten.  En zeg dat ik mijn ogen dicht mag doen.  En vraag me hoe het was vandaag want dat begrijp ik best.  En ik zal zeggen dat het fijn was vandaag.  En blijf dan na dat verhaaltje nog even zitten.  En kijk dan naar me. 

De route leidt ons verder, op het pad langs de diep gelegen beek voelen wij ons klein.

Een van de volgende punten is eenvoudig te vinden. Een meer met een waterval, een prachtig gezicht. De herinnering is klein, het gedicht gaat over verlangen en over verduren.

“Langs de vijver van Beekhuizen liep ik al met mijn opa. We lieten stokjes te water: welk het eerst bij de waterval was. Altijd het zijne, hij duwde het stiekem voort met zijn wandelstok. Het mooist is het als de rododendron in bloei staan of in het najaar, onder het gouden bladerdek.”

Gedicht: Herman de Coninck

Hij had gehoopt.  Hij had gehoopt dat het zonder herfst kon.  Ineens sneeuw.  De ascese van wit. De precisie van kou.  Minder moet zorgen voor betekenis, meer moet ervan genezen – en dat het dan gedaan was. Niet dit maanden-lange afhaken van laatste blaren, uitsorteren van rommel, zó eindeloos uitpakken met gemis dat je blaren terug zou hangen aan hun taken. Hij had gehoopt dat het zonder verzuren kon. Maar de hele tuin ligt te gisten van uren regen, en bijna te sissen van één minuut zon. O, toen alles nog voorbij kon gaan en niets hoefde te duren. 

Onderweg lopen wij langs een uitichtpunt. 

Vanaf hier hebben wij uitzicht op ijslandse paarden. Zij zijn hier recent, medio januari 2020, gebracht, het is aan hen om dit gebied te begrazen. Ze houden de heide open en ze zorgen voor de nodige variatie in de bossen van dit natuurgebied.

Bij twee eiken die tijdens de groei met elkaar zijn vertrengeld, lees ik de volgende herinnering van Van Galen voor.

“Philemon en Baucis, leerde ik op het gymnasium bij Griekse mythologie, waren twee oude mensen die zo aan elkaar verknocht waren dat ze als eikenbomen vereeuwigd werden, hun takken in elkaar verstrengeld.”

Na ongeveer 11 km lopen komen wij aan bij de Posbank. De route leidt erlangs. Karin, een van de meelopers van vandaag, woont in Rheden en kent de omgeving goed. Op haar advies verlaten wij de kortere poezie-route en trotseren wij de hoogtepunten van de Posbank. Wij betreden dit heidegebied per trap. Een prachtige trap, het rood contrasteert mooi met de blauwe lucht en de witte en grijze wolken.

Bij het hoogste punt van dit heidegebied fotografeer ik deze alleen-staande, sterke boom, is het een eik? 

Onze weg gaat verder over heidepaadjes. Van Galen mijmert hier weemodig en vol van geluk.

“Zo’n weg, slingerend door de hei, daar kan ik weemoedig van worden. Hoeveel uren, hoeveel kilometers heb ik er al niet gelopen met mijn verloofde, in die veertig jaar dat wij samen wandelen. En hoe lang nog?”

Gedicht: J.C. Bloem (ingekort)

Het portret.  Wanneer ik dood ben en de donkren komen,  Geef me ‘t portret niet mee, dat altijd mij Ten hoofdeneinde stond en in mijn dromen.  Mijn laatste denken moet nog zijn doorschenen Door ‘t liefste waar het zich aan had verpand. Want ik berust erin. ‘k Heb in mijn streven  Naar iedere andre liefde om niet gehaakt -Door deze alleen is dit rampzalig leven Tot onuitsprekelijk geluk gemaakt.

Karin leidt ons verder via de route die zij dagelijks loopt. Rustig lopen wij terug naar het bezoekerscentrum.

In de warmte van de brasserie praten wij na. De kuitspieren hebben het tijdens deze wandeling flink te verduren gehad, de fototoestellen draaiden overuren, telefoonnummers zijn uitgewisseld.

Deze route was prachtig, een aantal van de gedichten is mooi. Een aantal van de herinneringen van Van Galen hielpen ons om letterlijk stil te staan op plekken  waar wij anders gewoon voorbij zouden zijn gelopen. 

Wij liepen vandaag een poezie-route van Natuurmonumenten. Je vindt deze via deze link. 

Zin om ook een keer mee te lopen? Klik dan op deze link.

 

Pin It on Pinterest

Share This